we gebruiken het werkwoord “zijn” om over onszelf en onze nationaliteit te praten. Deze pagina bevat grammaticale uitleg en oefeningen over het werkwoord “zijn”, en woordenschat om over nationaliteiten te praten.
het werkwoord “zijn”
Ik ben
U bent
hij / zij / het is
Wij zijn
zij zijn
opmerkingen
we gebruiken ” u ” voor één persoon of voor meer dan één persoon.
We gebruiken “u” in formele en informele situaties.,
bijvoorbeeld:
Negatieve
ik ben niet (ik niet)
Je bent niet (Jij niet)
Hij is het niet (Hij is niet)
Ze is niet (Zij niet)
We zijn niet (Wij niet)
Ze zijn niet (Zij niet)
formulier
Ben ik ….?
bent u … ?is hij / zij / het …?
zijn we ….?zijn ze …?,
Short answers
Yes, I am / No I ‘m not
Yes, you are / No you are not
Yes, he, she, it is / No he, she, it is niet
Yes, we are / No we aren’ t
Yes, they are / No they aren ‘t
In The past
I was (wasn’ t = negative)
You were (Wern ’t = negative)
He was (wasn’ t)
We waren (waren niet)
zij waren (waren niet)
was ik…? Was je …? etc
There is / There are
we gebruiken ook het werkwoord “zijn” om te praten over wat er bestaat. We gebruiken hiervoor “er is” (enkelvoud) en “er zijn” (meervoud). Bijvoorbeeld:
” Er is een goede film op TV vanavond.,”
” Er zijn enkele mensen in de shop.”
voor meer informatie over hoe te gebruiken Er is / er zijn, zie deze pagina.
werkwoord “zijn” oefening – heden en verleden
Bepaal welk antwoord correct is.
- Am
- Are
- Is